6 oktober 2020: Busch Trio

Kamermuziekvereeniging Rotterdam
dinsdag 6 oktober 2020, 20.15 uur
Grote Zaal
Concertgebouw de Doelen

Busch Trio:
Omri Epstein (piano)
Mathieu van Bellen (viool)
Ori Epstein (cello)


Joseph Haydn (1732-1809): Pianotrio nr.41 in es ‘Jacobs Droom’ Hob.XV:31 (1795)
Andante cantabile
Allegro

Felix Mendelssohn (1809-1947): Pianotrio nr. 1 in d opus 49 (1839)
Molto allegro ed agitato
Andante con moto tranquillo
Scherzo: Leggiero e vivace
Finale: Allegro assai appassionato

Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975): Pianotrio nr.2 in e opus 67 (1944)
Andante-Moderato
Allegro non troppo
Largo
Allegretto-Adagio


Kamermuziek als manier van leven
De essentie van Kamermuziek is communicatie. Schreef niet de dichter Goethe na een strijkkwartetconcert: je hoort vier intelligente mensen die met elkaar van gedachten wisselen. Dat zijn gevleugelde woorden. Geen wonder dat uit ontmoetingen in de wereld van de kamermuziek vriendschappen ontstaan. Minder gewoon is als schoolvrienden met doodgewone liefhebberijen een kamermuziekensemble vormen dat binnen korte tijd een internationaal topniveau bereikt. Zo verging het het Busch Trio, inmiddels een toonaangevend Engels pianotrio en gevestigd in Amsterdam. Mathieu van Bellen (viool), Ori Epstein (cello) en Omri Epstein (piano) studeerden aan het Royal College, raakten bevriend, voetbalden, luisterden samen naar muziek en musiceerden. Alle drie hebben ze als solist bij internationale concoursen prijzen gewonnen en zijn aan de beste Britse muziekinstituten afgestudeerd. Het Busch Trio werd opgericht in 2012 in Londen en heeft zich vernoemd naar de legendarische violist Adolf Busch, mede geïnspireerd door de viool van Mathieu, de “ex-Adolf Busch” G.B. Guadagnini (Turijn, 1783). Vormend voor het Busch Trio waren Eberhard Feltz, Sir András Schiff, het Artemis Kwartet en het verblijf in de Koningin Elisabeth Muziek Kapel in Brussel. Het Busch Trio ontving onder meer de Kersjesprijs (2016) en de NORDMETALL-Ensembleprijs (2018) en werkte samen met het Warschau Symfonie Orkest onder Karina Canellakis, met Michael Collins, Bruno Giuranna, Gregor Sigl en Miguel da Silva. Afgelopen seizoen trad het Busch Trio onder meer op in Berlijn, Londen, bij het Mozartfest in Würzburg, in het Amsterdamse Concertgebouw, bij de Heidelberger Frühling en in de Liederhalle Stuttgart.

Een ladder naar de hemel?
Dit concert opent met muziek van een man uit Oostenrijk die nota bene na zijn pensioen naar eigen zeggen zijn gelukkigste tijd in Engeland beleefde: Joseph Haydn. Hier schreef hij onder meer zijn vermaarde Londense symfonieën, maar ook het vandaag gespeelde Pianotrio nr.28 in es ‘Jacobs Droom’. In zijn Londense dagboek noemt Haydn onder de uitstekende musici van de stad ook de 21-jarige pianiste Theresa Jansen (1770-1843), afkomstig uit Aken en in Londen een leerling van Clementi. Haydn was zo onder de indruk van haar spel, dat hij zijn late pianotrio’s Hob:XV:27-29 en de laatste drie Londense pianosonates aan haar opdroeg. Haydn kende in Londen een Duitse violist die met Theresa Jansen samenspeelde en graag te koop liep met zijn ‘virtuositeit’ en de gewoonte had langdurig zijn allerhoogste tonen te showen. Daarom schreef Haydn (van huis uit violist!) een stuk om de violist met zijn ijdele gewoonte te confronteren en hem enigszins bij te scholen. Hij stuurde het stuk anoniem op aan Theresa Jansen, die het met de violist doorspeelde. De violist struikelde, haperde en aarzelde bij de toonladderachtige hoge passages en Theresa moest lachen, want ze herkende in de muziek de uitbeelding van de droom van de bijbelse Jacob over de ladder naar de hemel. En de violist foeterde op de zogenaamde tweederangscomponist die volgens hem niet voor viool kon schrijven. Na zes maanden werd pas bekend dat Haydn de componist was en beloonde Theresa Haydn met een geschenk. Wie de anekdote leest, verwacht misschien een humoristisch werk, maar nee, integendeel. Want Haydn voegde begin 1795 nog een eerste deel toe, waardoor een pianotrio in twee delen ontstond. En dat eerste deel, nota bene in de zeldzame mineurtoonsoort es-klein, behoort tot het diepzinnigste dat Haydn ooit componeerde. Aan het begin van dit hoogst originele en fascinerende trio zette hij ‘In Nomine Dei’ (in naam van God) en aan het eind ‘Laus Deo’ (lof aan God).

Gelukkige muziek in mineur
In zijn korte leven zette Felix Mendelssohn een verbluffend omvangrijk en veelzijdig oeuvre op papier. Een aanzienlijk deel daarvan bestaat uit kamermuziek, waaronder de overbekende en veel gespeelde twee pianotrio’s uit zijn latere jaren. De eerste schetsen van zijn Eerste Pianotrio in d opus 49 in Leipzig kwamen ergens begin 1839 op papier. En in de zomer was het werk gereed toen Mendelssohn in Frankfurt am Main was en het Rijnland bezocht. Ondanks de mineurtoonsoort d-klein klopt er een gelukkig hart in dit Pianotrio. Robert Schumann was in zijn bespreking van het werk zeer lyrisch en begroette Mendelssohn als een nieuwe Mozart. Het Pianotrio noemde hij ‘een meestertrio van onze tijd, waarvan nog generaties van kleinkinderen en kleinkleinkinderen kunnen genieten’. Hij heeft gelijk gekregen. Het zeer lange beginthema van het eerste deel telt maar liefst veertig maten en geeft een indruk van Mendelssohns enorme vindingrijkheid. Het krijgt antwoord van een prachtig tweede thema in de cello. Het contrast van het stuk ligt vooral in de manier waarop de twee strijkinstrumenten (viool en cello) zich onderscheiden van de virtuoze pianopartij. Het middendeel is, zoals zo vaak bij Mendelssohn, een Lied ohne Worte voor piano, viool en cello. Deel drie is de gebruikelijke muzikale scherts (scherzo) en herinnert aan de wervelende feeëndans uit Een midzomernachtsdroom. Het laatste deel begint zacht maar doet verderop aan als een wervelwind van tonen. Het stuk begon in mineur maar eindigt als een triomf van majeur.

Tussen droefenis en dodendans
Het Tweede pianotrio in e opus 67 (1944) van Dmitri Sjostakovitsj ontstond in de schaduw van de Tweede Wereldoorlog. In februari 1944 hoorde Sjostakovitsj van de dood van zijn goede vriend, de muziekhistoricus Ivan Sollertinski. De twee waren nauw bevriend sinds de jaren 1920. En in 1943 hadden ze nog samen de zomer doorgebracht. Na de onheilstijding schreef Sjostakovitsj als een hommage aan Sollertinski dit indringende en geconcentreerde Tweede pianotrio. Maar ook zijn afschuw van de wreedheden van de oorlog en het Sovjetregime kon hij er in kwijt, al was het maar in bedekte termen. Want achter schijnbaar uitgelaten noten kunnen bij hem ware drama’s schuilgaan. Sjostakovitsj was een meester van de verkrampte lach. Over een van zijn schijnbaar vrolijke werken merkte hij ooit op: ‘Het is alsof iemand je met een stok op de rug timmert en roept: “Jouw taak is juichen, jouw taak is juichen!” En dan sta je op, wankelend op de benen, en marcheert voort, terwijl je mompelt: “Juichen is onze taak, juichen is onze taak.”’ Het eerste deel is van een breekbare droefenis en opent met ijle fluittonen van de cello. Het scherzo is uitgelaten en van een opgewektheid die er uit gebeukt wordt. Deel drie is schrijnend en verlaten en een ontroerende samenzang van viool en cello, geschraagd door sobere piano-akkoorden. De meesterlijke finale is een angstwekkende ‘danse macabre’ vol absurdistische vrolijkheid.

Clemens Romijn


Helaas is er vanwege Covid19 geen voorprogramma

volgend concert: dinsdag 10 november 2020, Grote Zaal
Fine Arts Quartet en Itamar Golan (piano) spelen Haydn, Evans en Brahms